-
1 be at the beck and call of
afhankelijk zijn van- -
2 be dependent on
afhankelijk zijn van -
3 eat one's salt
afhankelijk zijn van- -
4 tied to the apron strings of
afhankelijk zijn van -
5 depend on
afhankelijk zijn van-depend on, depend upon2 vertrouwen op ⇒ bouwen op, zich verlaten op♦voorbeelden:2 you can depend (up)on it! • reken daar maar op! -
6 be contingent on
afhankelijk zijn van-,voorwaardelijk aan- -
7 be in a person's favor
afhankelijk zijn van iemands gunsten -
8 hang on a person's sleeve
afhankelijk zijn van iemand -
9 hängen
hängen6 hechten, gehecht zijn aan♦voorbeelden:3 hängen bleiben • (a) blijven steken, haken, vast blijven zitten; (b) vastplakken, blijven kleven • (c) blijven hangen, (onnodig) lang blijven; 〈 (d) informeel; onderwijs〉 blijven zitten〈 figuurlijk〉 sein Blick blieb an einem alten Gemälde hängen • zijn blik bleef op een oud schilderij rusten〈 informeel〉 jemanden hängen lassen • iemand in de steek laten, laten zittensich hängen lassen • bij de pakken neerzitten, het opgevender Schmutz hängt an den Schuhsohlen • het vuil kleeft aan de schoenzolen7 wo hängt der Junge bloß? • waar hangt die jongen toch uit?abends in den Kneipen hängen • 's avonds in de kroegen rondhangenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:mit Hängen und Würgen • met hangen en wurgen♦voorbeelden: -
10 fonction
fonction [fõksjõ]〈v.〉1 functie ⇒ taak, rol♦voorbeelden:les fonctions d'une charge • de plichten verbonden aan een taakfonction publique • ambtenarenapparaatentrer en fonction(s) • in functie tredenêtre fonction de qc. • afhankelijk zijn van ietsfaire fonction de • de rol vervullen vanquitter ses fonctions • zijn functie neerleggenagir en fonction de ses intérêts • in zijn eigen belang handelenen fonction de • naar gelang (van)ffunctie, taak -
11 lean
adj. mager, schraal; karig, armzalig--------n. mager (vlees); neiging--------v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigenlean1[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling♦voorbeelden:————————lean2〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend♦voorbeelden:lean years • magere jaren————————lean31 leunen ⇒ steunen, steun zoeken♦voorbeelden:lean over to someone • zich naar iemand overbuigen¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 gage
gage [gaazĵ]〈m.〉2 bewijs ⇒ blijk, teken♦voorbeelden:jouer aux gages • pandverbeuren (spelen)laisser, mettre en gage • in onderpand geven, belenenprêter sur gages à qn. • iemand geld lenen op onderpand1. m1) onderpand2) bewijs, teken2. m plloon, gage -
13 être aux gages de
être aux gages de -
14 depend
v. afhankelijk zijn van; vertrouwen op, afhangen van[ dippend]1 afhangen♦voorbeelden:→ depend upon depend upon/ -
15 dépendre
dépendre [deepãdr]2 deel uitmaken (van) ⇒ vallen (onder), horen (bij)♦voorbeelden:1 cela dépend • dat hangt ervan af, dat ligt eraansi cela ne dépendait que de moi • als ik het voor het zeggen hadII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
16 angewiesen
angewiesen♦voorbeelden:¶ angewiesen sein auf jemanden, etwas • aangewezen zijn op, afhankelijk zijn van iemand, iets -
17 bank on
bouwen op, afhankelijk zijn van, rekenen opbank onvertrouwen/rekenen op -
18 lean (up)on
lean (up)on -
19 over-dependency on others
het te afhankelijk zijn van anderen -
20 être fonction de qc.
être fonction de qc.
См. также в других словарях:
Kingdom of the Netherlands — For the country called Netherlands within the Kingdom, see Netherlands. Kingdom of the Netherlands Koninkrijk der Nederlanden (Dutch) Keninkryk fan de Nederlannen (West Frisian) … Wikipedia